Liefste, wat jij nu voor mij bent, het is
    Verbondenheid in mij, verankering
    Waaraan ik hang, waaraan mijn lot is toe-
    Vertrouwd, mijn overleving, ja, maar ook
    De ziekte die mijn laatste wordt. Want wat
    Wij samen hebben laten wij niet los,
    Nog niet. Ik denk aan jou, aan hoe je kijkt,
    Je houding, en je handen op mijn lijf,
    Hoe je me zoekt, en aan de ernst waarmee
    Wij omgaan met elkaar, met ons, en met
    De tijd die er nog zijn zal voor ons twee. 
 Hierdoor bewaren wij een wereld die
    Van ons is, en door wat wij doen gemaakt 
    Wordt, telkens weer opnieuw, als wij elkaar
    Benaderen, en nooit geheel dezelfde, —
    Totdat het weer voorbij is en de hoop
    Het niet meer houdt en ik tegen mijzelf
    Mij keren moet, mijzelf bekennen dat
    Ze nooit meer terug zal komen dan alleen
    Om dingen weg te halen die ze nog
    Vergeten had bij mij, en dat de afbraak
    Nooit afgelopen is en altijd erger. 
 Wat blijft er over als jij weg zult zijn?
    Alles natuurlijk, of bijna. Alleen
    Zul jij er niet meer zijn om het te raken
    En op te laden met gerichtheid op de omgang
    Die wij er nog mee hadden, en het einde
    Van onze liefde wordt een eerste doodgaan,
    Een oefening, die mij zal leren wat
    Er van de dingen wordt als zij eenmaal
    Overgelaten aan zichzelf weer verder
    Gaan, nergens goed voor meer, bevrijd, uiteen,
    Zonder gezicht voortaan en zonder grenzen. 
9
| ← | ↑ | → |