Het mugje kan nog kijken, luisteren
    En ruiken, en het voelt de nieuwe onmacht
    Die zijn gewrichten buitenspel zet. Zelf
    Onbruikbaar als een ding, vindt het zich terug
    In wat de dingen waarneemt, in wat zoekt
    Te weten wat er aan de hand is, nu,
    Maar ook wat kan, en wat gebeuren gaat.
    Maar het kan nergens meer naar toe, en niets
    Dat dichterbij komt, of nog van hem weet heeft —
    De slaapkamer vult zich met dierenwarmte
    En ’t mugje had al lang op weg gemoeten. 
 Hoe vindt zo’n diertje voedsel? — Zie, het maakt
    Omzwervingen van uren, zoekend naar
    De landingsplaats waarvan de geur het van
    Tientallen meters afstand aantrok, honger
    Wekkend in mond en pootjes, tastbehoefte
    Om te herkennen hoe het warme bloed
    Onder hem hem gegund is weer, bereikbaar
    Voor uitgestoken mond, en zich wil mengen
    Met alle sappen die in ’t lang kanaal
    Dat nu de huid doorboren gaat verzameld
    Staan: wisseling van leven tegen leven. 
 Voor ’t eerst wéét ’t mugje dit, en doordat het
    Nu nooit meer zal gebeuren wordt het ook
    Tot iets dat alles naar zich toe trekt, dat
    Zich vult met al wat er nog is, en zo
    Uitgroeit, een droge walging, alomvattend,
    Overal in verborgen; in lichtplekken
    Die in het donker bleven, in de verte
    Van kamerwanden aan de overkant
    Van waar het mugje zit, en in geluiden
    Van leven dat nog doorgaat, overal
    Is er dat onhoudbare zich afwenden. 
5
| ← | ↑ | → |