Ik speel met jou dat liefde luxe is
    En geen verslaving. Bij mij overwintert
    Een oud en mager mugje, en het meldt zich
    Avond aan avond opnieuw aan mijn bed
    Totdat de dag komt dat het niet meer weet
    Hoe weg te komen van de laatste plek
    Waar het op doorreis neerstreek als altijd
    Maar waar het nu voorgoed zal moeten blijven — 
    Voorgoed gestrand in diepste eenzaamheid
    Van zoet geurend behang en giftig huisstof
    Dat aan hem kleeft en op zijn naden inbijt. 
 Eenmaal beland waar wij op eigen kracht
    Niet meer vandaan kunnen gebeurt het vaak
    Dat mensen nog door dokters en verpleegsters
    Opgezocht worden en weer teruggehaald
    Binnen het rijk der levenden. Niet zo
    Bij mugjes; geen zingende ambulances
    Bewijzen dat er toch nog iemand doorging
    Aan hen te denken. In zekere zin
    Is er nooit iemand die aan mugjes denkt
    Op die manier, en misschien zijn zelfs mensen
    Als dieren ook uiteindelijk alleen. 
 Jawel. Laat ons maar liever niet te veel
    Daarover denken. Moeten we tenslotte
    Niet toch uitgaan van wat er wel zal zijn?
    Zichtbare wereld zal er zijn, altijd,
    De grond, de ruimte, zoals rond het mugje
    Mijn slaapkamer zich uitstrekt, groter wordend, 
    Contouren van de meubels vager maar
    Zijzelf massiever, onontkoombaarder,
    De tussenruimten niet meer overbrugbaar
    En alles ineens vastgeklonken, zó
    En nooit meer anders, en niets anders meer. 
4
| ← | ↑ | → |