Hitte, vermoeidheid, dorst en pijn, verblinding
    In dit ondragelijk van alle kanten
    Teruggekaatst wit licht, het wil geen zien
    Meer dienen, oven van steenvuur, gesloten
    Binnen de horizon rondom, die ’t zonlicht
    Invangt en vasthoudt: zo het eigen lichaam
    Van de heilige, weerloos tegenover
    Deze versteende hitte, die bezit
    Neemt van zijn longen en zijn ademen
    Verstikt — geen ziel kan hier meer huizen, geen
    Ruimte of richting die men nog kan gaan. 
 Ruimte; en richting — en die leidt weer tot
    Grotere ruimte. Wie men navolgt moet
    Men in de rug zien. De betekenis
    Van verre bergen ligt voorbij de door hen
    Beperkte horizon; die van een steen
    Onder mijn vingers binnenin zijn huid.
    Zo zij het; zelfs een heilige kan niet
    Straffeloos lijf en wereld onbewoonbaar
    Maken. Geduld en hoop, aandachtige
    Ascese eerst, en later: overgave,
    En handelen naar men zijn kansen ziet. 
 Antonius heeft leren wachten: zijn
    Leeftijd staat daar wel borg voor. Of hij nog
    Tot handelen is kunnen komen en
    Zo ja, wat hij gedaan heeft, zal niemand
    Ooit weten. Ineens blijkt zijn leven leeg
    Voor ons, verwachting die alleen nog door
    Navolging ingelost wordt. — Op de berg
    Kolzim, in Oost-Egypte, heeft hij zich
    Gevestigd, een gelooid oud ventje, dat
    Alleen woonde, en nooit meer daar vandaan
    Gekomen is. Het werd zijn laatste landschap. 
32
| ← | ↑ | → |