79

Hitte, vermoeidheid, dorst en pijn, verblinding
In dit ondragelijk van alle kanten
Teruggekaatst wit licht, het wil geen zien
Meer dienen, oven van steenvuur, gesloten
Binnen de horizon rondom, die ’t zonlicht
Invangt en vasthoudt: zo het eigen lichaam
Van de heilige, weerloos tegenover
Deze versteende hitte, die bezit
Neemt van zijn longen en zijn ademen
Verstikt — geen ziel kan hier meer huizen, geen
Ruimte of richting die men nog kan gaan.

80

Ruimte; en richting — en die leidt weer tot
Grotere ruimte. Wie men navolgt moet
Men in de rug zien. De betekenis
Van verre bergen ligt voorbij de door hen
Beperkte horizon; die van een steen
Onder mijn vingers binnenin zijn huid.
Zo zij het; zelfs een heilige kan niet
Straffeloos lijf en wereld onbewoonbaar
Maken. Geduld en hoop, aandachtige
Ascese eerst, en later: overgave,
En handelen naar men zijn kansen ziet.

81

Antonius heeft leren wachten: zijn
Leeftijd staat daar wel borg voor. Of hij nog
Tot handelen is kunnen komen en
Zo ja, wat hij gedaan heeft, zal niemand
Ooit weten. Ineens blijkt zijn leven leeg
Voor ons, verwachting die alleen nog door
Navolging ingelost wordt. — Op de berg
Kolzim, in Oost-Egypte, heeft hij zich
Gevestigd, een gelooid oud ventje, dat
Alleen woonde, en nooit meer daar vandaan
Gekomen is. Het werd zijn laatste landschap.

32