76

Hij wil daar deel van zijn, en opgenomen
In ’t grote plan, zijn reis en zijn bestemming
Vinden hier in dit koele morgenland,
In de daarin besloten openbaring. —
Het meisje dat ik heb zien zitten, in
Het parkje, lezend, ook zij was omgeven
Van wat haar openbaarde. En ik weet wel
Dat haar gedachten elders waren, dat
Ik haar niet kende, en dat wat ik zag
Mijzelf was, maar nog niet mijzelf, in haar
Zichtbaar geworden zelfverandering.

77

Maar zoiets moet ook hem zijn overkomen
Toen, simpel als de heilige die hij
Tenslotte was, hij, recht op zijn doel af gaand,
Het ochtendlandschap in liep. Weer zou hij
Zich erop stuklopen, en weer kon ik hem
Niet redden. Niemand kan de zon weerhouden
Van ’t doen van elke dag en van zijn pogen
Het leven van de aarde weg te branden.
Alles wat uitsteekt en beweegt, en zich
Niet onder stenen bergen kan, het vindt
De zon en ’t eigen lichaam tegen zich.

78

Het eigen lichaam is het walgelijk
Stelsel van vleesbuizen en bleke botten
Waar men van af hangt, maar ook, evenzeer,
Bezeten en vergeten tegelijk,
Betekenis van waar het is, van waar
Het heen gaat, van wat iemand worden kan.
Wat kan men worden? Zie de zon, hij klimt
Hoger en hoger, neemt de ronde koepel
Boven de wereld in bezit, en vuurt
Neer op de steenwoestijn waardoorheen één
Mens voortbeweegt, zonder een doel in zicht.

31