Tijdens ons lange afscheid hebben wij
    Veel door de stad gelopen en ik weet nog
    Hoe ik daar eens een meisje heb zien zitten,
    Een zondagmiddag, op een bank, onder
    De bomen van een parkje. Zó vervuld
    En eenzaam zat zij daar, rustig, beschikbaar
    Voor al het haar omgevende — zo wil ik
    Ook worden, heb ik toen gedacht, en keek
    Naar haar, maar ik heb niet meer geprobeerd
    Het jou te zeggen. Als je dit ooit leest
    (Ik wil het) weet dan: ik ga waar zij vóórging. 
 Navolging heet zoiets. De nagevolgde
    Heeft er geen weet van: geen gehoorzaamheid
    Perkt in wat er gebeurt. Hoe zou ik anders
    Gelijkelijk een meisje dat ik niet
    Eens ken alsook die oude sprinkhaan,
    Die steile hongerkunstenaar navolgen?... 
    Antonius. Hij was de eerste mens
    Die Christus nagevolgd heeft en dan niet
    Zozeer zijn woorden als wel wat hij deed:
    Door eigen dood heen leven. En het meisje;
    Wat heeft dat met Antonius gemeen? 
 Natuurlijk maak ik van haar een getal
    Voor wat ik zelf zoek, voor mijzelf zoals
    Ik zijn wil, en voor haar dood en de mijne. —
    Woorden: altijd te weinig en te veel.
    Neem het woord dood: dat kan toch nooit, voor niemand,
    Over hemzelf gaan? En wat anderen
    Zien is vervalsing en verlies, en kan
    Niet nagevolgd. Toch overkomt een mens
    Iets waar hij niet van terugkeert, en dat zal
    Nooit iemand onder woorden brengen, want
    Woorden zijn onherstelbaar andermans. 
24
| ← | ↑ | → |