[Drie gedichten]

door Jos Kunst (1984)

Als ik weg ben

Koeien in conferentieschakeling.
Tien, vijftien koppen naar mij toegewend
Waar ik de weide oversteek, een eenling,
Zelfs in 't voorbijgaan geen agendapunt.

Als ik weg ben vergaderen ze verder.
God weet waar zo'n gesprek nog over gaat:
Het weer; de wisseling van dag en jaar;
De zwaarte en de draagkracht van hun knoken;

Hoe ze hun plaats kennen, maar 't prikkeldraad
Telkens weer zoeken, in ononderbroken
Gewenning aan verlangen en verraad.

Geboorterecht

(naar Louis MacNeice)

Vanaf mijn geboorte was het al mis:
Wist ik veel wat een mensenleven is -
Zij wisten best dat ik niet rijden kon
Toch riepen ze me buiten op 't gazon
En sleepten het wilde paard naar me toe
En riepen: jij rijdt hem, je ziet maar hoe!
Het paard zijn oren weken terug, ik ook,
En ik riep: wie daarop klimt zoekt zijn dood!
Natuurlijk! klonk het, de nachtmerrie grijnsde,
Zodat ik van schaamte en schrik terugdeinsde -
Zo werd het licht en ik stond maar terzij,
Minuten, uren, jaren gingen voorbij,
Meer kansen gemist dan ik nog bij kon houden;
De staljongens schreeuwden: tijd voor vertrek!
Mijn mond viel open, gapend in de koude:
Mijn gegeven paard keek mij in de bek.

Epithalaam

Wat ons nu overkomt, laat het voor éénmaal
Onbesproken voorbijgaan, ondoordacht
En dan vergeten, als een wolkenhemel

Alleen maar anders, even onverwacht
Als onbegrijpelijk - laat ons bestaan
Voor eenmaal over aan de eigen kracht

Van het gebeurde, laat het over aan
Zichzelf, de dood, de loop der dingen. - Even
Is iets er, en dat is genoeg: elk gaan

Zal komen zijn, en alles leidt tot leven,
Steeds opnieuw - luister naar de ongeschreven

Wet van wat nu ontstaat en vraag niet waar
Het heen gaat, laat het in zichzelf bewaard,

Verweesd en eenzaam en voorgoed vergeven.


Uit: Hollands maandblad: 26 (1984-1985) 438-439 (mei-juni 1984) 70-71.

Regel 6 van Als ik weg ben begint in het tijdchrift met "God weer". Blijkens een door de auteur met de hand gemaakte verbetering in mijn exemplaar moet dit zijn: "God weet".