VII

55

Tijdens ons lange afscheid hebben wij
Veel door de stad gelopen en ik weet nog
Hoe ik daar eens een meisje heb zien zitten,
Een zondagmiddag, op een bank, onder
De bomen van een parkje. Zó vervuld
En eenzaam zat zij daar, rustig, beschikbaar
Voor al het haar omgevende — zo wil ik
Ook worden, heb ik toen gedacht, en keek
Naar haar, maar ik heb niet meer geprobeerd
Het jou te zeggen. Als je dit ooit leest
(Ik wil het) weet dan: ik ga waar zij vóórging.

56

Navolging heet zoiets. De nagevolgde
Heeft er geen weet van: geen gehoorzaamheid
Perkt in wat er gebeurt. Hoe zou ik anders
Gelijkelijk een meisje dat ik niet
Eens ken alsook die oude sprinkhaan,
Die steile hongerkunstenaar navolgen?...
Antonius. Hij was de eerste mens
Die Christus nagevolgd heeft en dan niet
Zozeer zijn woorden als wel wat hij deed:
Door eigen dood heen leven. En het meisje;
Wat heeft dat met Antonius gemeen?

57

Natuurlijk maak ik van haar een getal
Voor wat ik zelf zoek, voor mijzelf zoals
Ik zijn wil, en voor haar dood en de mijne. —
Woorden: altijd te weinig en te veel.
Neem het woord dood: dat kan toch nooit, voor niemand,
Over hemzelf gaan? En wat anderen
Zien is vervalsing en verlies, en kan
Niet nagevolgd. Toch overkomt een mens
Iets waar hij niet van terugkeert, en dat zal
Nooit iemand onder woorden brengen, want
Woorden zijn onherstelbaar andermans.

24