52

Antonius, alleen in zijn woestijn,
Keert zich tegen zijn dagelijkse honger.
Iedere morgen bijna komen mensen
Uit dorpen in de buurt en zonder hem
Te willen zien werpen ze voedsel over
De muur van ’t fort waarin ze weten dat
Hij zit. Natuurlijk is het meestal afval.
Zo hoort het ook. Angst of respect, verering,
Wantrouwen, afkeer, weet na al die jaren
Nog iemand of hij uitgebannen werd
Of zelf wegging? Is er dan nog verschil?

53

Zijn voedsel ligt waar het is neergekomen,
Verscheurd en open, vochtig en vol schaamte,
Voorgoed verworpen en vergeven, en
Eindelijk vrij van schuld. Hoe kan men het
Nog eten? Kan een mens ooit eten en
Zien wat hij eet? Hoe moet Antonius
Zijn honger stillen? Hij bedenkt hoe varkens
Zich aan afval tegoed doen, zich erin
Wentelen, erin slapen, zelf wel vuilnis
Geworden zijn. Hij brengt een varken voort.
Hij knielt. Verenigd met zijn varken, eet hij.

54

Dit is de erfzonde: dat alle mensen
Door wat ze doen om overleving al
De wereld moeten schenden. Eten is
Anders dan wat mijn mugje deed, en anders
Dan zuigelingschap, waar een moeder schuld
Draagt voor een kind, dat haar op zijn beurt vrijspreekt;
Eten is iets verwards, dat later pas
Verenigbaar zal zijn met kans op onschuld. —
Toen, eindelijk, zijn lichaam, honderdvijf
Jaar oud, niet eens meer eten kòn, wist hij
Zich teruggegeven en zijn schuld beëindigd.

22